101 tips voor het aquarium

Tip 1:

Een paludarium Biedt ruimte aan zowel waterdieren
als aan landdieren, dus ideaal voor amfibieen.

Tip 2:

Plaats voorschakelapparaten van de verlichting onder het
aquarium, door uitsparingen in de bodemplaat te maken
waarin de voorschakelapparatuurpast kunnen we fors op
de verwarmingskosten besparen. We krijgen dan tevens
een grotere omzettingssnelheid van de nuttige bakterien
Maak de bevestiginsplaat van de voorschakelapparatuur
liefst wegklapbaar, zodat als de temperatuur in de
zomer tehoog oploopt de bodemverwarming wat getempert
kan worden.




Vleesetende planten

Deze vreemdsoortige, insektenetende planten worden uitermate zeldzaam:
beschadig ze niet en haal ze niet uit hun natuurlijke biotoop weg.
De gemakkelijkste manier om ze te bekijken is een bezoek te brengen aan
een botanische tuin. Wij zijn vertrouwd met het idee dat planten de primaire
producenten van voedsel zijn voor de dieren. Maar vleesetende (carnivore)
planten hebben enkele zeer verrassende gewoonten aangenomen die hen in
staat stellen de normale verhouding tussen plant en dier om te draaien.
Om dit mogelijk te maken hebben ze enkele van hun zonlicht opvangende en
voedsel producerende bladeren opgeofferd aan speciale mechanismen voor het
vangen en verteren van insekten. Waarom eten ze insekten? De leefomgeving
levert hiertoe een aanwijzing. De planten leven allemaal op natte, open
plaatsen vooral in moerassen en op heide, waar genoeg zonlicht komt, maar
waar de minerale voorraden schaars zijn vanwege de uiterst langzame afbraak
van organisch materiaal in de zure omstandigheden. Nitraten en fosfaten
zijn noodzakelijk voor de groei van alle cellen: in een gebied dat arm is
aan mineralen, heeft elke plant die organisch materiaal kan verzamelen en
afbreken een voorsprong op de naast staande planten. In de negentiende eeuw
cultiveerde Darwin enkele van deze planten en ontdekte dat planten die met
insekten gevoed werden veel heter groeiden dan diegene die deze voeding niet
kregen. Een belangrijk moment bij de vangst van een insekt door een plant is
het insekt naar de valkuil te lokken. De meeste normaal bloeiende planten
trekken met hun helder gekleurde bloemen insekten aan voor de bestuiving,
met honing- en nectarproduktie of de geur. Vleesetende planten gebruiken
dergelijke middelen om insekten als voedsel aan te trekken. Hier zijn het
niet de bloemen maar de gemodificeerde bladeren die een rol spelen; hun
werkzaam leven duurt zodoende ook veel langer dan de bloeiperiode.
De gouden rozet van vetblad, de meeldraadvormige tentakels van zonnedauw
en de nectarkijeren van de bladbekerplant (Scirracenia) dienen allemaal voor
een doel: prooi te lokken. Wanneer nu een insekt de fout maakt om op zo'n
blad neer te strijken, wordt hij vastgehouden totdat hij dood en verteerd
is. De gebruikte vangmechanismen kan men in twee typen indelen; een daarvan
is de passieve methode die gebruik maakt van kleverige en verterende
vloeistoffen en de andere is een actieve, waarbij de planten een soort
uitwendige 'trekker' hebben die een beweegbare val laat dichtslaan.
wij verwachten dat verteringsprocessen plaatsvinden in de darmkanalen
van dieren, waar organische deeltjes en weefsels worden afgebroken tot
eenvoudige en kleinere eenheden in een vloeistof die verteringsenzymen
bevat. De uiteindelijk vrijkomende moleculen worden weer geabsorbeerd in
het lichaamsweefsel en door het dier gebruikt. Misschien wel een van de
meest opmerkelijke dingen van de hier besproken planten is de manier
waarop zij dit proces hebben geimiteerd. Vetblad heeft zelfs een tijdelijke
'maag' gevormd. Speciale klieren scheiden de enzymen af die de zachte delen
van een insekt verteren en dan opnieuw als voedingsstoffen deeltjes absorberen.


Zonnedauw (Drosera Rotundifolia)

De Rondbladerige Zonnedauw, Drosera Rotundifolia, een plant van voedingstoffen
arme veengrond, bezit een rozet van aantrekkelijke bladeren, overdekt met
kleverige tentakeltjes die een insekt, welke erop neerstrijkt, vasthouden.
Uit onderzoek is gebleken dat zonnedauw zelfs been en tanden verteert.


Grootbloemig vetblad (Pinguicula grandiflora)

Het grootbloemig vetblad is een zeldzame neef van het gewone vetblad.
De geelgouden bladeren van het vetblad hebben een oppervlak dat lijkt
op het van oudsher bekende vliegenvangerpapier, waar kleine insekten niet
meer van los kunnen komen; de bladranden rollen naar elkaar toe en vormen
zo een tijdelijke maag, waarin het verteringsproces plaatsvindt. Er bestaan
twee typen klieren aan het bladoppervlak: de langstelige, die de kleverige
vanglaag produceren en de hemisferische bolvormige, die de verteringssappen
produceren en ook weer absorberen samen met de verteringsproducten.

Blaasjeskruid (Utricularia vulgaris)

Het blaasjeskruid vangt kleine aquatiele organismen die de haren laten
losschieten, waardoor het blaasje zich opend en het organisme plus water
opzuigt (vacuumwerking) Blaasjes kruid groeit gewoonlijk in zoetwatersloten
en poeltjes in heidegebieden die arm aan voedingsstoffen zijn, maar gewoonlijk
krioelen van watervlooien en andere kleine organismen.

Bekerplant (Sarracenia Purperea)

De vaasvormige bladeren van de bekerplant bezitten nectargeleiders die de
onvoorzichtige insekten naar de glibberige rand leiden, waar naar beneden
wijzende schubben de val versnellen en het uitklimmen voorkomen. de schubben
zijn ca. 250 x vergroot. De vertering vraagt veel tijd en hangt af van de
bacterien die in een geschikte microbiotoop leven, geleverd door de plant.
Het verteringsbadje waarin de insekten terecht komen, kan al meerdere
insekten bevatten, de oplossing wordt een voedselbron, waar mineralen
uit onttrokken worden.

De Venusvliegenval (Dionaea muscipula)

De venusvliegenval is afkomstig uit de verenigde staten. Het heeft uitgebreide
geveerde vangharen aan de binnenkant van het vlad die, als ze aangeraakt
worden door een insekt, in elkaar zakken, het blad klapt dan dicht en vangt
de prooi. De basis van de haar is hier ca. 250 x vergroot.
Laat de plant nooit op een onnatuurlijke manier dichtslaan.
Deze moerasplant houdt van veel licht, doch niet in vol zonlicht.
De plant altijd nat houden, liefst regenwater.
Geen kunstmest geven


ik weet niet hoe deze heet

Deze plant heeft een holle stengel met een afsluitbare klep.
valt er een insekt in zo'n stengel dan klapt de klep dicht.
Deze moerasplant houdt van veel licht, doch niet in vol zonlicht.
Deze plant moet koel overwinteren
Zet de pot in een schotel met 1 cm water, liefst regenwater
Geen kunstmest geven



Planten

Kruidje roer me niet (Mimosa pudica)

Op de foto ziet u wat er hebeurt als iemand de mimosa pudica aanraakt:
de handvormige geveerde bladeren vouwen zich ijlings dicht, aangenomen
dat dit overdag gebeurt bij een temperatuur van tenminste 18 graden.
's Nachts zijn de bladeren ook ingeklapt. Vermeerdering door zaaien in
maart gaat heel gemakkelijk, de kieming volgt na 12-15 dagen. De
krachtigste plantjes verder kweken zonder te toppen. Tijdens groei en bloei
- die al snelvolgt - veel water geven en om de 14 dagen bijmesten. De bloei-
tijd valt meestal tussen juni en oktober. De Mimosa kan niet goed tegen rook.

verlangt een vrij lichte standplaats; geen direct zonlicht, wel frisselucht
temperatuur: warm, snachts 16-20 graden.
Regelmatig watergeven en voorkomen dat de potkluit uitdroogt
Heeft een vrij hoge luchtvochtigheid nodig; regelmatig besproeien
Enigszins kalkhoudende potgrond

(Nest-)Bromelia (Aregelia carolinae/Neoregelia carolinae)

Een bromelia, afkomstig uit Brazilie, die kokerrozetten maakt en lange,
vrij smalle, dikwijls heel mooi gekleurde bladeren bezit. Rondom de lage,
in de koker blijvende bloempjes zijn de bladen vaak fel gekleurd, zoals
ook het geval is bij de Neoregelia op de foto. Even als bijna alle
bromelia's bloeit ze maar eenmaal uit dezelvde koker, al zal men hier
meer van nest moeten spreken. De plant vraagt voedzaam, maar vooral luchtig
grondmengsel u zult dus door de bloemistengrond wat veenmos en gehakte
varenwortels moeten mengen, vergeet vooral de scherven onder in de pot niet.

Een lichte plaats, maar geen directe zonbestraling
temperatuur: warm, snachts 16-20 graden; 's winters 15-18 graden.
Normaal gieten; bij zeer hoge temperaturen ruim water geven.
als de plant niet bloeit ook eens water in het hart laten druppelen.
Een hoge luchtvochtigheid is gewenst.
Een speciaal bromeliamengsel; zelf te fabriceren m.b.v. sfagnum en verrot blad

Vissen

Lantarenvissen (Sparus palpebratus)

De Sparus palpebratus heeft een opvallend zakvormig orgaan onder het
oog. Met dit ooglid kan de vis licht uitstralen. Dit is geen zeldzaam
verschijnsel, 44 procent van vissen die dieper dan 44 meter leven
hebben lichtgevende organen, die zich overal op het lichaam kunnen
bevinden en diverse kleuren licht geven. Sommige vissen hebben hun
lichtgevend orgaan uitgebreidt met een lens, reflector of kleurenfilter.
De vissen die lichtgevende oogzakken hebben, noemen we zaklantaarnvissen.
De oogleden zijn gevuld met bacterien, die continu licht produceren. Door
er een huidplooi voor te schuiven, of door het oorgaan te kantelen, kan het
licht gedoofd worden. de bioluminescentie (lichtgeven) berust meestal op
verbranding (oxidatie) van luciferine, met behulp van het enzym Luciferase
en verbruikt zuurstof. Bij de verbranding komt de energie vrijwel alleen
vrij als licht en niet als warmte. Bioluminescentie komt bij talloze orga-
nismen voor. Bij planten en gewervelde dieren niet, maar voornamelijk bij
bacterien, schimmels, een hoop ongewervelden en ook bij vissen.
Sommige dieren geven zelf licht, andere gebruiken lichtgevende bacterien
waarmee hij in symbiose leeft. Inktvissen hebben vrijwel allemaal een licht-
gevend orgaan, maar sommige kunnen hun licht uit doen, door inkt tussen het
orgaan en de lens te brengen.

Electrische Aal (Electrophorus electricus)

Deze vis is vanwege de lengte die hij kan berijken 2.4 meter, niet echt
geschikt als aquariumvis, toch bespreek ik hem hier vanwege zijn
interessante gedrag. Deze aal heeft drie electrische organen, die 4/5 van
zijn lichaam beslaan. deze organen kunnen stroomstoten produceren van 500
volt, waarmee hij zijn prooi verdoofd. Omdat de aal niet goed kan zien
gebruikt hij zijn orgaan ook als een electro sensor, die werkt als een
soort sonar. De electrische aal komt oorspronkelijk voor in (eng: guianas,
orinoco, the middle and lower amazon basin) waar het leeft in turbulent
water. Het dier eet andere vissen, jongen en waterinsecten.

Rode piranha (Serrasalmus nattereri)

De rode piranha kan in de vrije natuur 40 cm groot worden, in onze aquaria
wordt hij echter niet groter dan wat kleiner dan 40 cm. In grote meren wordt
een zwemmer niet lastig gevallen. Gevaarlijke situaties ontstaan in het droge
seizoen, wanneer het water in de meren steeds lager staat en de piranhas
in grote scholen in het schaarse water zwemmen. Elk dier of mens die dit
water betreedt wordt ogenblikkelijk verzwolgen. Piranha's reageren niet zo
zeer op bloed van een gewond dier in het water, maar meer op geluid en
spetteren van een verzwakt dier.

Andere aquatiele dieren dan vissen

Behalve vissen worden vaak ook enkele lagere (ongewervelde) dieren
en amfibieen in het aquarium gehouden, die een nuttige funktie kunnen vervullen.
ook deze dieren stellen speciale eisen aan hun verzorging.

Zoetwater sponzen (porifera)

Sponzen zijn eenvoudige dieren met veleporien. Ze vormen stevige korsten op
de bodem. De eigenlijke kleur is grijswit of geelwit, maar ze kunnen er
groenachtig uitzien en op planten lijken door de algen die er op groeien.
Sponzen hechten zich aan stenen, waterplanten, wortels en palen. Door kleine
porien wordt water naar binnen gezogen en door de grotere worddt het weer
naar buiten gepompt, waar door de spons van voedsel en zuurstof wordt voor-
zien. Kleine micro-organismen vinden onderdak in de porien.
Zij leven in vijvers, meren, sloten en andere stilstaande wateren, ook in de
diepere gedeelten van rivieren; maar alleen in schoon, onvervuild water. in
heel europa, behalve het uiterste noorden.

Alle sponzen kunnen gemakkelijk van vorm veranderen, waarbij hele lichaamsdelen
bij gemaakt worden. Men kan zelfs een levende spons door een zeef drukken
uit de zo ontstane celbrij ontstaat spontaan een nieuwe complete spons. Dit
bewijst wel dat de cellen van een spons zeer los samen hangen en nauwelijks
gespecialiseerd zijn.

Zoetwatersponzen zijn als badspons niet geschikt, omdat de wanden met
fantastisch gevormde kwartsglaslichaampjes versterkt zijn en van binnen
met kiezelnaalden.

Er zijn twee algemene soorten:

a) spongilia lacutris

Leeft in de diepere gedeelten van rivieren.

b) Ephydatia fluviatilis

Vormt korsten op planten in stilstaand water van vijvers en meren


Schaaldieren

Schaaldieren hebben een lichaam dat uit vele segmenten is samengesteld.
Ze zijn samengesteld uit een harde, maar relatief flexibele schaam, waar-
bij de flexibiliteit vooral ontstaat door het scharnieren tussen de segmenten.

Gestreepte dwerggarnaal (Carrdina spec)

Deze fraaigetekende levendbarende garnaal wordt ca 4 cm.
Houdt van dichte beplanting die schuilplaatsen biedt. Kan goed met
droogvoer gevoederd worden. Niet met grote of opdringerige vissen houden

Waaierhandgarnaal (Atyopsis moluccensis)

Ondanks dat deze garnaal ca 10 cm groot kan worden toch alleen voederen
met fijn voer bv. uiteenvallende voedertabletten, artemianauplien.
In een bak met stroming kan men goed zien hoe het dier zich met de
uitgespreide waaierpoten in de stromiung opstelt en zo kleine voedsel-
deeltjes uit het water filtert. Zoekt ook naar voedsel op de bodem.
Niet samen houden met grotere vissoorten.

Rode zoetwaterkrab uit de familie Grapsidea

Deze 7 cm grote krab heeft een zitplaats boven water nodig. Bak zeer goed
afsluiten (deels met gaas) om ontsnappen te voorkomen. Kan probleemloos met
alle soorten voeder gevoerd worden. Is wel gesteld op toevoeging van zeezout

Reptielen

Omvat hagedissen, slangen en schildpadden.

Roodwangschildpad

Roodwangschildpadden horen niet thuis in een aquarium met vissen.
Niet alleen zullen zij uw vissen voor duur voedsel aanzien, hun enorme
hoeveelheden ontlasting zijn een te zware belasting voor het filter
De beesten hebben een plek op het droge nodig waar zij onder een
warme lamp gaan luieren. Ze kunnen 30 cm worden.

Amfibieen

Salamanders, kikkers en padden behoren tot de amfibieen. Ze leggen vrijwel
allemaal hun eieren in het water, die uitgroeien tot dikkopjes (kikkervisjes).

Dwergklauwkikker (Hymenochirus boettgeri)

Deze kikkers worden 3 tot 4 centimeter groot en zijn overdag aktief.
Kunnen in een klein aquarium met een temperatuur van 23-30 graden. Als
voedsel eten ze graag watervlooien, muggenlarven en tubifex.
Dwergklauwkikkers komen oorspronkelijk uit westelijk afrika en leven
daar in wateren met sterke oeverbegroeiing in het regenwoud.

Klauwkikker (Xenopus laevis)

Deze klauwkikker wordt tot 10 cm groot en is 's nachts aktief. kan in een onver-
warmd aquarium met temperaturen van 20 tot 35 graden. In de winterrust ver-
langt hij 10-12 graden. Kleine kreeftachtigen, waterinsecten, visjes en regen-
wormen worden goed opgenomen. Is zeer gulzig. Zijn oorspronkelijk leefgebied
is stilstaand en stromend water in grote delen van afrika ten zuiden van de
sahara, Ze overbruggen daar de droge tijd door in vochtige modder te kruipen.

Chinese vuurbuikpad (Bombina orientalis)

Deze tot 6 cm grote padden zijn overdag aktief en kunnen zeer oud worden.
Zij kunnen in een als watersalamander-aquarium ingerichte bak met 80 %
water op kamertemperatuur met dichte beplanting. Eet vliegen, kleine krekels
en wormen. Als gezelschap kunt u denken aan chinese vuurbuiksalamanders en
groene watersalamanders. Komt oorspronkelijk voor in stromend water in
noordoost china en noord-korea.

Axolotl, albino

Links de Axolotl albino, rechts de gewone Axolotl. De uitsteeksels zijn geen
oren maar zijn uitwendige kieuwen. De axelotl die 30 cm kan worden vertoont
neotenie. Dat houd in dat de dieren niet verder ontwikkelen dan de larvale
toestand. Wel worden ze geslachtsrijp. Door een hormoonbehandeling met
Thyroxine ontwikkelen zij zich verder. Dit komt door dat er in hun natuur-
lijke biotoop in een klein gebied van het hoogland ten zuidoosten van mexico
stadt bepaalde voedingsstoffen ontbreken. Men kan ze ook tot metamorfose
brengen naar landdieren door ze stukjes schildklier te voeren.
Ze leven daar in rustig water dat rijk begroeid is met planten. Het aquarium
moet worden ingericht met forse planten en een temperatuur van rond de 20
graden. Bij hogere temperaturen gaan de kieuwen kapot en ze zullen dat met hun
leven bekopen. Als voedsel geve men waterinsecten, larven, regenwormen en
stukjes vlees die met een pincet gevoerd worden. Dag en nacht zijn deze
beestjes met tussenpozen aktief. CITES documentatie vereist.

Groene watersalamander (Notophthalmus viridescens)

Deze salamanders worden 10 cm groot en zijn overdag aktief. Het aquarium
dient ingericht te zijn voor watersalamanders. 's winters een regenwoud-
terrarium, boden dagelijks sproeien, maar het moet geen moeras worden.
De temperatuur instellen op 20 graden en winterrust bij 10 graden.
Als voedsel geven we muggenlarven, waterinsekten, watervlooien. Op land
voeden we kleine wormen, rupsen en naaktslakken. De jonge dieren brengen
de eerste twee jaar enkel op het land door. Oorspronkelijk komen deze
dieren voor van zuid canada tot florida en van in oostwestrichting van
noord-amerika van de St.Lorenz-baai tot het midwesten.

Chinese vuurbuiksalamander (Cynops orientalis)

9 cm worden deze salamanders, die overdag aktief zijn. De inrichting van het
aquarium is zoals bij de groene watersalamander, maar brengt de winterrust
in het water door dat dan van rond de 20 graden teruggebracht word naar 10
graden. Zijn oorspronkelijke biotoop bevind zich in stilstaande en langzaam
stromende wateren in het middelste deel van oost china.

Buikpotigen

Tot de buikpotige behoren onder meer de slakken en de naaktslakken.
Landslakken kruipen eigenlijk niet, ze 'drijven', zonder de bodem aan te
raken op een door hen zelf geproduceerde slijmlaag. Was dat niet zo dan
was de slak hier op de foto in tweeen geklieft.

Puntslakje (Melanoides spec.)

Deze levendbarende slakken zijn de regenwormen van het aquarium.
Onvermoeibaar migreren ze door de bodemlaag, die ze daarbij los-
werken, onderwijl voedselresten opruimend. Ze worden 1-2 cm.
torentjesslakken kunnen zich explosief vermenigvuldigen.

Posthoornslak (Heliosoma spec.)/(Planorbarius corneus)

deze ca 2 cm groot wordende slakken zijn uitstekend geschikt als
opruimer in kweekbakken. De slakken zetten gelei-achtige eipakketen
af, vooral aan planten. De posthoornslak bezit de rode bloedkleurstof
(hemoglobine) waardoor meer zuurstof kan worden gebonden. Deze slak
beperkt zijn grazen tot de algen. Het huisje is altijd linksgewonden.
Deze slak komt naar het wateroppervlak om adem te halen, maar ze kunnen
ook zuurstof uit het waterbetrekken. Leeft in grote vijvers en meren,
langzaamstromende riviren en kanalen, meestal in hard water. Plaatselijk
algemeen, meestal in het laagland van europa; minder algemeen in het
uiterste noorden en zuiden. Er leven in europa 14 soorten.

Appelslak (Ampulleria spec.)/(Ampullarius scalaris)

Blauwe en gele variant, de gele wordt vaak in aquaria handel aangetroffen.
De appelslak wordt groter dan een pingpongbal. Komt naar de oppervlakte
en neemt daar lucht op via een lange adembuis. Zet de eieren buiten het
water af. Het aquarium moet goed worden afgesloten, om uitkruipen te
voorkomen. Alles eter met grote eetlust. Wordt te weinig voedsel aan-
geboden, dan begint het dier aan de beplanting.

de grote Poelslak (Lymnaea stagnalis)

Een zeer grote slak tot 5 cm, met een dunne, bruine schelp; Donkergrijs
lichaam met een sterke voet. Hoewel poelslakken in het water leven, moeten
ze vaak naar het wateroppervlak komen om adem te halen. Eet zowel planten
als ook dode dieren. ovale langwerpige eierslijmpakketen worden onder
bladeren afgezet. Leeft tussen de waterplanten in vijvers, kanalen en
langzaam stromende rivieren, meestal in hardwater in vrijwel geheel europa
De poelslak is vaak verkrijgbaar bij tuincentra.

rechts een eierpakket, links een eierpakket waar de slakken
reeds uitgekomen zijn hangt los aan aan blad en wordt door
mijn guppies dankbaar als voer geconsumeerd

de moerasslak (Viviparus contectus)

Moerasslakken zijn de grootste en enige levendbarende inheemse slakken.
Zij leven hoofdzakelijk van rottende plantendelen e.d. Ze worden 3-4 cm
lang. Robuuste, kegelvormige groenbruine schelp met donkere strepen. Leeft
tussen stenen in langzaam stromende rivieren en kanalen, zoet stilstaand
water dat rijkbegroeid en meestal hardwater is. Leefgebied centraal europa,
algemeen in nederland. Er bestaan verschillende soorten van dit geslacht.

Zoetwatermossels

De mosselachtigen (tweekleppigen) verschillen op het eerste gezicht veel
van de buikpotigen, inwendig zijn er echter veel overeenkomsten. uit de
eieren van de zwane- en schildersmossels en de rivierparelmossels komen
tweekleppige met tandjes bezette larven, die op de huid of kieuwen van
vissen parasiteren en zich tenslotte op de bodem laten vallen. De vissen
ondervinden hier geen hinder van

Zwanemossel (Anodonta cygnaea)

De voorkant van deze 10-20 cm lange schelp is ingegraven, de sipho steekt uit boven de zandige of modderige bodem. Voedt zich en ademt via het water dat
door zijn sipho wordt gezogen. De vrouwtjes produceren miljoenen larven die
cysten vormen in de vissehuid. Leeft in stilstaand of langzaam stromend
water van grotere vijvers, meren moerassen en rivieren. Prefereert hard
water. Komt voor in heel europa behalve het noorden. De zwanemossel is
eetbaar, en is bij vijverspeciaalzaken verkrijgbaar. Indien een parel wordt
gevormd levert hij witte tot geelachtigeparels zonder irisering.

Eendemossel

de eendemossen lijkt veel op de zwanemossel, maar is kleiner, wordt ongeveer
10 cm langer, is donkerder en meer gezwollen. Hij wordt vaak samen met de
zwanemossel aangetroffen en houd derhalve ook van hardwater

Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha)

Deze 2.5 tot 4 cm lange mossel heeft drie hoekige kleppen. ze bezitten een
kenmerkend zigzagpatroon. Komt voor in kanalen, langzaam stromende rivieren,
meren en bassins, waar ze zich met de byssus vasthecht aan palen en stenen.
Komt voor in vrijwel geheel europa. Stamt uit het midden-oosten. Driehoeksmosselen filtreren
het water voortreffelijk, hoewel ze natuurlijk nooit een filter kunnen
vervangen. Leeft in zoet of zwakbrak, meestal ondiepwater. In het italiaanse
gardameer tot 50 meter diepte. Een van de weinige zoetwater tweekleppigen met
een veliger. 5-23 graden.

Schildersmossel (Unio pictorum)

De schilders- of verfmossel is geelachtig en de schelp heeft een bruine
tekening. Tweekleppige met een lange smalle schelp. Getand slot, wordt
6-14 cm. Leeft in rustige vijvers, bassins, kanalen en rivieren. meestal in
hardwater. komt voor van het laagland tot in centraal europa ook nederland
en belgie. Is meestal in tuincentra en bij vijverspecialisten verkrijgbaar.

Bolle stroommossel (Unio tumidus)

Deze lijkt op de schildermossel, maar de schelp isa gezwollen bij de apex en
wordt slechts 6-8 cm groot. Leeft in rustige rivieren, vijvers en meren tot
in centraal europa ook in nederland en belgie.

Parelvormende mossels

De kalkachtige huisjes van schelpdieren en slakken worden gevormd door een
huidplooi, de mantel, die stevig tegen het binnenste van de schelp aanlicht.
Als afsluiting produceert de mantel een dunne laag kleine kalkkristallen
- de parelmoerlaag - die het binnenkomende licht in prachtige iriserende
kleuren terug kaatst. Ook binnen gedrongen vreemde lichaampjes, zoals
parasieten of zandkorreltjes, worden door de mantel met een parelmoerlaagje
bedekt. Het kan echter ook gebeuren, dat zulke dingen vrij onder de mantel
blijven liggen en rondom met parelmoer worden bedekt: zo ontstaan parels
ze kunnen elke denkbare vorm, afmeting en kleur hebben
Men vindt ze niet alleen bij vele twee-kleppige schelpdieren, maar ook bij
slakken. Maar alleen bij bepaalde schelpdieren ontstaan de kostbare natuur-
parels die volkomen rond zijn en prachtige tinten hebben.

Parelmossel (Margaritana margaritifera)

Deze (zoetwater)mossel wordt 10-15 cm lang en produceert soms parels. De twee
dikke, zware niervormige kleppen zijn zwartachtig en bezitten zware groeilijnen
die vaak geerodeerd zijn, waardoor het parelmoer zichtbaar wordt. Leeft
in koude, heldere beken met zacht water en een zandige bodem. komt voor
in vrijwel heel europa. Tegenwoordig vrij zeldzaam i.v.m. mileuverontreiniging
In heldere bergbeken van het kalkarme middelgebergte in duitsland leeft op de
sterkststromende gedeelten de donkere enigzins op de schildersmossel lijkende
rivierparelmossel. Bij het slot waar de kleppen aan elkaar zitten zijn ze vaak
sterk aangevreten. Ze kunnen 60 jaar oud worden. Alleen al de opbouw van de
schalen duurt 40 jaar. En slechts 1 op de 1000 mossels levert een parel,
wel fraaie parels met een zachte glans.

Oostaziatische zoetwatermossel

Onder de mantel van deze oostaziatische zoetwatermossel zijn boeddha
figuren van geelkoper aangebracht. Deze worden ook door een laag parelmoer
bedekt. Er zullen amuletten van gemaakt worden

Oester (Ostrea edulis l.1758)

Uit de Familie Ostreidae, Schelp Middelgroot (75 tot 125 mm), vrij dikke
en stevige kleppen, de vorm is afhankelijk van het substraat waarop de zich naast de top twee 'oren', de achterste is beter ontwikkeld dan de
voorste. De rechterklep (de bovenste) is plat of iets bol, terwijl de linker,
die geheel met het substraat vergroeid kan zijn, typisch bol is. De sculptuur
bestaat op beide kleppen uit concentrische schubben, op de linker echter
minder duidelijk en gekruist door radiale ribben. Het vrij grote ligament
is uitwendig en ingelast tussen driehoekige ligamentsvelden. Een slot is
niet aanwezig. Er is slechts 66n spierindruksel per klep (monomyaria) en
de mantellijn is zonder inbochting (integropalliaat).
Dier: De voet is matig ontwikkeld, zoals bij alle vastzittende soorten.
Het dier heeft een paar kieuwen, ieder bestaande uit twee series lamellen
die onderling nauw verbonden zijn door een zgn. weefselbrug
(eulamellibranchia). De eieren worden in de mantelholte afgezet.
Milieu: Zeer variabel. Kan voorkomen op zand-, modder-, vrij grove detritus-
en rotsbodems in de litorale en sublitorale zones.
Verspreiding: Keltische en lusitanische provincies, met inbegrip van de
Zwarte Zee. Wordt o.a. te Zeeland gekweekt voor de consumptie.

pareloesters, de geslachten Pteria en Pinctada e.a. uit de familie Pteriidae van de Mosselachtigen. Zij zijn de belangrijkste leveranciers van parels. Pareloesters hebben platte schelpen (zie schelp); de afmetingen vari�ren naar gelang van de soort. De grootste is Pinctada margaritifera met een doorsnede van max. 25 cm. Pareloesters komen vooral voor in tropische kustwateren (vnl. Indische en westelijke Grote Oceaan). "pareloesters", Encarta(R) 99 Encyclopedie Winkler Prins Editie. Alle rechten voorbehouden. Aanhechtingplaats van de sluitspier

Slakkenhuizen en mosselschelpen zijn aan de binnenzijde bekleed met
parelmoer. Aan de binnenkant van een echte parelmossel ziet men de
lichtgekleurde aanhechtingsplaats van de sluitspier

Parelmoer parelmoer of paarlemoer, de binnenlaag van de schelpen van weekdieren, gekenmerkt door een specifieke glans en door weerschijnkleuren. Het wordt afgezet door epitheelcellen van de mantel en bestaat uit zeer dunne laagjes aragoniet (een calciumcarbonaat), onderling verbonden door organische stoffen zoals conchyoline. De eigenaardige glans ontstaat doordat een deel van het opvallende licht door de bovenste, een ander deel door dieper gelegen laagjes wordt teruggekaatst. Parelmoer kan afkomstig zijn van allerlei schelpdieren, doch slechts weinige soorten leveren parelmoer met handelswaarde (Nautilus-soorten, pareloesters en zwanenmossel). Parelmoer wordt wel gebruikt voor knopen, waaiers, inlegwerk en bibelots. "parelmoer", Encarta(R) 99 Encyclopedie Winkler Prins Editie. Alle rechten voorbehouden.

Kunstmatig gekweekte parels

Om een parel te vinden moeten we honderden oesters openmaken, voordat
we er een vinden, zo duurt het wel heel lang voordat we een parelsnoer
bijeen hebben. Logisch dus dat men veel geprobeert heeft parels te
kweken, met succes. Door balletjes die uit een schaal van zoetwater-
mossels worden gedraait, in de mantel van in zee levende oesters te
implanteren, ontstaat in een periode van 3 tot 4 jaar een ronde parel.

2. Gekweekte parels De Japanner Mikimoto is erin geslaagd parels kunstmatig te kweken door een klein bolletje parelmoer of losse epitheelcellen in de mantel van een pareloester te plaatsen. Deze vormt dan daaromheen een epitheelzakje; het geheel wordt in een andere oester overgebracht. Na ca. zeven jaar kan dan een parel van 0, 5 tot 1 karaat geoogst worden. Uiterlijk zijn mikimoto-parels (in de handel ook 'cultiv�'-parels genoemd) niet te onderscheiden van natuurlijke; door middel van r�ntgenonderzoek kan men de oorspronkelijke parelmoerkern ontdekken. 3. Imitatieparels Imitatieparels bestaan gewoonlijk uit een glazen bolletje dat aan de binnen- of de buitenzijde is voorzien van een laagje parelessence. "parel", Encarta(R) 99 Encyclopedie Winkler Prins Editie. Alle rechten voorbehouden. Het verschil tussen echte parels en gekweekte parels

Echte parels (links) zijn gelijkmatig laagsgewijs gegroeid. Als men in een door
de parel geboord gaatje een aan twee kanten geslepen glascilindertje schuift,
licht door de totale reflectie in het parelmoer de andere kant van de cilinder
op. Kunstmatig gekweekte parels (rechts) hebben een gedraaide kern uit het
parelmoer van de schaal van een zoetwatermossel. De glascilinder reflecteert nu
een invallende lichtstraal onder een hoek naar buiten, wat als een lichte vlek
onder het oppervlak can de parel te zien is.

Doopvondschelp (Tridacna maxima)

De doopvondschelp op het groot barriererif bij Australie

Zee oor

Van de zeeoor werd vroeger gebruikt om parelmoeren knopen van te maken.
Deze werden uit de binnenkant gesneden, die bedekt is met een dikke laag
parelmoer. De zeeoren zijn verwant aan de schaalhorens. Ze grazen de stenen
af op zoek naar algen. De zee oor geeft een schrikreaktie bij de nadering
van een zeester. Als een zeester hen aanraakt, verheft de zeeoor zich
op zijn voet en draait zich krachtig door het water. Om een zeeoor te
vangen raakt men het schelpdier met een zeester aan, en plukt de zeeoor
zo van de rots. Dit werkt overig ook bij kamoesters en de wulk.
De zeeoor wordt ook als delicatesse beschouwd.

Kokerwormen

Kokerwormen vormen kokers uit het materiaal dat hun natuurlijke achter-
grond vormt, zodat ze bijna volmaakt gecamoufleerd zijn. Kokerwormen
maken gebruik van de met de voedselstroom aangevoerde zand en modder-
deeltjes, die ze met behulp van slijm tot een gladde koker metselen.
In aquaria met een bodem van gekleurd materiaal, vormen zich gekleurde
kokers, als men af en toe de bodem los woeld, als het gekleurde
materiaal rond zweeft en gegrepen wordt door de tentakelkrans.

Venuskam

De venuskam behoort tot de purperslakken. De slakken produceren een stof die
in het zonlicht rood tot violet wordt. In de middelkeeuwen en in de oudheid
werd het bekende purper-kleurstof gebruikt om kleding purper te verven.

Kameeslak ("bull-mouth")

De kameeslak komt voor in de indische oceaan. Het oppervlak van deze slak
is rood, maar dieper wordt het materiaal lichter. uit deze schelp worden de
bekende kornalijnkameeen gesneden. In plaats van echte kornalijn werden later
ook andere slakkensoorten gebruikt.

Voor het zeeaquarium

niets

Insekten

de Honing mier (Myrmecocystis ants)

gastronomic delicacy The honey provided by this strange source comes in tiny 'bottles' and is eagerly sought after in some parts of the world. There are a number of species of honey ants belonging to different genera in different parts of the world. Myrme- cocystis ants (shown here) are found in southern United States and Mexico; ants of the genera Leptomyrmex, Melophorus and Camponotus are found in Australia and New Guinea. These ants live in colonies. The worker ants forage for food while the queen ant lives in the nest, laying eggs; the eggs hatch into larvae which the workers rear. At first sight their nest is like that of most other ants found commonly all over the world, but honey ants have a strange method of food storage. The workers collect honeydew from aphids (greenfly) and sap exuding from plants, and bring it home to their nest. This liquid is then fed to particular indi- viduals in the nest. As these particular ants are fed more of the honeydew, instead of excreting the excess they store it in their abdomen. The abdomen swells up and stretches, becoming golden-yellow with the store of honey. These living 'honeypots' cannot move and usually attach themselves to the roof of the nest, hanging down like golden pendants. As food is needed, particularly if it becomes short outside the nest, the honeypots regurgitate their stored hon- ey, drop by drop, to the workers in the nest. No one knows what happens to these remarkable honeypots once they are emptied-whether the same honey- pots are used again or whether they die off. The nests are raided by Man for these tiny honeypots, which are regarded as a great treat. In Mexico they are sold as a special delicacy. PROFILE Size: Up to 10 mm (0.39 in). Distribution: Amenca, Africa, Australia. Habitat: Mostly dry areas and semi deserts Diet: Plants and small insects, but some are fed by the worker ants on liquid honeydew from aphids or tree sap. Notes: Also known as desert or honeypot ants. When consumed as a delicacy, the abdomens of the swollen honeypots are nipped off and eaten. Synthetische edelstenen

synthetische edelsteen, door een kunstmatig proces vervaardigd mineraal dat dezelfde samenstelling heeft als natuurlijke edelsteen. In het begin van de 20ste eeuw heeft de Fransman Verneuil met succes in de zgn. verneuiloven uit een smelt synthetisch korund in de kleuren rood (robijn) en blauw (saffier), alsmede synthetisch spinel in verschillende kleuren (lichtblauw, lichtgroen) geproduceerd. Deze producten worden nu op grote schaal in vele kleuren vervaardigd. Zij dienen als imitatie van edelstenen, o.a. van alexandriet en aquamarijn. Later heeft men op andere wijzen (o.a. hydrothermisch) smaragd synthetisch vervaardigd. Voor verschillende technische toepassingen wordt op grote schaal gebruik gemaakt van o.a. synthetische robijn en rutiel. In 1970 werd voor het eerst melding gemaakt van synthetische diamant van edelsteenkwaliteit; dit product is vooralsnog te kostbaar voor de sierstenenhandel. Synthetisch rutiel, synthetisch strontiumtitanaat (fabuliet) en synthetisch yttrium-aluminiumgranaat (YAG) dienen als imitatie van diamant. In het algemeen kunnen deze synthetische stenen van de natuurlijke worden onderscheiden op grond van de structuur en de insluitsels. Synthetische industriediamant wordt sinds 1955 vervaardigd uit koolstof via verschillende processen bij zeer hoge druk (5000 tot 30!000 MPa) en hoge temperatuur (1600 tot 3500 �C).